| 1800 | Nadat de VOC was opgeheven, kwamen al haar bezittingen in de Indische Archipel aan de Staat. Het beheer kwam in handen van de Raad der Aziatische Bezittingen. Voor de gang van zaken in Indië maakte dat voorlopig nog weinig verschil. Het VOC-personeel bleef in functie en opereerde zoals het gewoon was. De heersende elite in Batavia was niet gebrand op verandering en afgevaardigden uit Nederland bleken nog niet opgewassen tegen het oude VOC-machtsblok. |
| 1801 | Mr. Johannes Siberg (1740-1817) werd benoemd tot gouverneur-generaal. |
| 1802 | Vrede van Amiëns met Engeland. De Bataafse Republiek kreeg alle koloniën terug behalve Ceylon en zond troepenversterkingen naar Indië. |
| 1803 | Het Indisch bestuur verloor zijn autonome status en werd ondergeschikt gemaakt aan de Nederlandse regering. De oorlog met Engeland brak opnieuw uit. Badruddin werd sultan van Palembang. |
| 1804 | In de Minangkabau op Sumatra vormden een aantal hadji’s(pelgrims uit Mekka) een orthodox islamitische groep (Padri-beweging) die hervormingen nastreefde. |
| 1805 | Pangeran Diponegoro (1785-1855), de oudste zoon van de latere sultan Hamengkubuwono III, kreeg religieuze visioenen over een toekomstige status als koning van Java en redder van zijn volk. |
| 1806 | De Bataafse Republiek werd het koninkrijk Holland onder koning Lodewijk Napoleon (1778-1846). Een Ministerie van Koloniën moest de Indische Zaken gaan behartigen. |
| 1807 | De koning wilde meer greep krijgen op de koloniën en benoemde een krachtdadige gouverneur-generaal in de persoon van generaal H.W. Daendels (1762-1818), die over ruime volmachten kwam te beschikken om misstanden aan te pakken en advies moest uitbrengen over de opzet van een nieuw koloniaal stelsel. De Raad van Indië werd gedegradeerd tot een adviesorgaan, alle macht kwam aan de gouverneur-generaal. Daendels moest tevens een militaire verdediging opbouwen tegen een eventuele Engelse aanval. |
| 1808 | Bestuurlijk greep Daendels fors in. Na een opstand in Bantam, verbande hij de sultan naar Ambon, nam de soevereiniteit in het sultanaat over, scheidde de Lampungs van Bantam af en voegde het oostelijk deel van Bantam bij Batavia. In de vorstenlanden Surakarta en Jogyakarta eiste hij de soevereiniteit op naar het verdrag van 1749. Susuhunan Pakubuwono IV van Surakarta leek zich hierbij neer te leggen maar sultan Hamengkubuwono II van Jogyakarta verzette zich. Regenten en locale hoofden (bupati’s) werden behandeld als ambtenaren in dienst van de Nederlandse overheid. Met financiële hulp van Nederland formeerde Mangkunegara II een legioen van 1150 militairen dat steun zou verlenen bij een eventuele Engelse aanval. Batavia was een stad in verval. Veel inwoners waren vanwege de chronische malaria-epidemie (sinds 1733) naar het achterland verhuisd. Daendels liet de grachten dempen en bouwde een nieuwe residentie bij het landinwaarts gelegen Weltevreden. Hieromheen ontwikkelde zich een nieuwe stad. |
| 1809 | Op Java bracht de nieuw aangelegde Grote Postweg (Jalan Raya Pos) de verbinding tot stand tussen West- en Oost-Java. Een reis van Batavia naar Surabaya duurde nu nog maar zeven dagen in plaats van vroeger vier weken. |
| 1810 | Sultan Hamengkubuwono II verleende steun aan een anti-Nederlandse opstand geleid door zijn zwager Raden Rangga. Daendels trok met zijn troepen op naar Jogyakarta en dwong de sultan tot aftreden ten gunste van zijn zoon. Raden Rangga werd gedood maar zijn zoon Sentot zou later een leidende rol spelen in de Java Oorlog (1825-1830). Pangeran Natakusuma en zijn zoon Natadiningrat werden gevangen gezet wegens medeplichtigheid. |
| 1811 | De vorstenlanden werden in nieuwe verdragen gedwongen aanzienlijke gebieden af te staan. De VOC had voor de kustgebieden steeds pacht betaald wat voor de Javaanse vorstendommen een vaste bron van inkomsten had betekend. Omdat deze gebieden nu onder de Nederlandse soevereiniteit vielen, werden de betalingen afgeschaft. Uit India kwam een Engelse invasievloot met 10.000 man troepen. Daendels’ opvolger, generaal J.W. Janssens (1762-1838), moest in september tegenover de Engelsen capituleren. Java kwam onder bestuur van luitenant-gouverneur Sir Thomas Stamford Raffles (1781-1826).Tijdens de Engelse verovering van Java liet sultan Badaruddin in Palembang het Nederlandse garnizoen uitmoorden. |
| 1812 | Jogyakarta negeerde het verdrag uit 1811 en kwam in opstand. Hamengkubuwono II nam zijn troon weer over van zijn zoon. Ook tegenover de Engelsen stelde de sultan zich vijandig op. In juni gaf Raffles opdracht tot een aanval op Jogyakarta. De kraton werd geplunderd, de sultan opnieuw afgezet en vervangen door zijn zoon Hamengkubuwono III. De inmiddels vrijgekomen prins Natakusuma, die de Engelsen had gesteund, kreeg een deel van het vorstendom als apenage en de naam Pangeran Paku Alam. Vanwege zijn vijandige houding verjoegen de Engelsen de sultan van Palembang van zijn hof en stelden zijn broer Ahmad Najamuddin aan in zijn plaats. |
| 1813 | Raffles voerde bestuurshervormingen door, liberaliseerde de markt en voerde met beperkt succes een landrentestelsel in. Dorpshoofden kregen land in huur van de overheid en moesten van de opbrengst van de daarop geteelde produkten 2/5 aan landrente betalen. |
| 1814 | Een plan uit Surakarta om samen met ontevreden Indiase soldaten een aanval te doen op het Europese bestuur en op Jogyakarta werd voortijdig ontdekt. De Indiërs werden bestraft, de leider verbannen, maar Pakubuwono IV mocht blijven. Engelse militaire acties tegen de vorsten van Buleleng en Karangasem moesten een einde maken aan de slavenhandel op Bali. Buginese troepen uit Bone op Celebes (Sulawesi) deden een aanval op de Engelsen. |
| 1815 | Willem Frederik van Oranje-Nassau (1772-1843) werd koning Willem I van Nederland en België.In de Minangkabau wilden de Padri’s een striktere naleving van de islam afdwingen. De conflicten ontaardden in een burgeroorlog en bijna de hele koninklijke familie werd vermoord. De bevolking van Java bedroeg 4,5 miljoen. |
| 1816 | Weer vielen troepen uit Bone de Engelse stellingen aan op Celebes. Koning Willem I benoemde baron G.A.G.Ph. van der Capellen (1778-1848) tot de nieuwe gouverneur-generaal. Hij moest samen met de commissarissen-generaal C.Th. Elout (1767-1841) en A. Buyskes (1771-1838) het bestuur van de Engelsen overnemen en een nieuw koloniaal bewind opzetten. |
| 1817 | In Ambon kwamen rebellen in opstand tegen de teruggekeerde Nederlanders. Onder aanvoerderschap van Thomas Matulessy (?1783-1817), ook wel Pattimura genoemd, werd op Saparua het Nederlandse fort ingenomen. Met versterking vanuit Batavia werd het fort heroverd; Matulessy werd geëxecuteerd. Professor C.G.C. Reinwardt (1773-1854) werd benoemd tot directeur van Landbouw, Kunsten en Wetenschappen op Java. Hij legde een botanische tuin aan in Buitenzorg, “s’Lands Plantentuin’ (Kebun Raya). Hij was ook verantwoordelijk voor inenting van de inheemse bevolking tegen pokken en voor de organisatie van de medische dienst. |
| 1818 | Raffles bleef vanuit Benkulen invloed uitoefenen in Palembang. Sultan Badaruddin nam zijn troon terug, Najamuddin werd naar Batavia verbannen. |
| 1819 | Raffles stichtte Singapore dat hij wilde uitbouwen tot een belangrijke vrijhaven. Een Nederlandse aanval op Palembang werd door sultan Badaruddin afgeslagen. De Nederlanders keerden terug in Padang (Noord-Sumatra). |
| 1820 | Onvrede onder de Javaanse bevolking leidde hier en daar tot rellen. Koning Willem I benoemde een Natuurkundige Commissie die het leven in de archipel moest gaan bestuderen. |
| 1821 | Met een expeditieleger van meer dan 4000 man wisten de Nederlanders Palembang te veroveren. De sultan werd verbannen naar Ternate. De oudste zoon van Najamuddin werd nu sultan, eveneens onder de naam Ahmad Najamuddin. De resterende leden van het vorstenhuis van Minangkabau vroegen de Nederlanders om steun bij hun strijd tegen de Padri’s. In ruil droegen zij de soevereiniteit aan Nederland over. Met de eerste Nederlandse aanval begon de Padri Oorlog (1821-1838). De rijstoogst mislukte en op Java heerste cholera. |
| 1822 | Hamengkubuwono IV overleed en er deden geruchten de ronde als zou hij zijn vergiftigd. Een uitbarsting van de Merapi werd gezien als een slecht voorteken. |
| 1823 | Gouverneur-generaal van der Capellen schafte op Centraal-Java de verpachting van privé-land aan Europeanen af (Landhuurstelsel). De Javaanse adel verloor hiermee niet alleen een bron van inkomsten maar moest ook vooruitbetaalde pacht restitueren en compensatie betalen aan pachters die verbeteringen hadden aangebracht. De adel raakte hierdoor in ernstige financiële problemen. Palembang kwam onder Nederlands bestuur, de sultan kreeg een toelage. De Nederlanders leden een gevoelige nederlaag tegen de Padris bij Lintau. |
| 1824 | Verdrag van Londen (Eerste Sumatra-traktaat)met Engeland. De Nederlandse bezittingen in Voor-Indië kwamen aan Engeland. De invloedssferen in de Indische Archipel werden afgebakend: Engeland heerste in Malakka en op Singapore, Nederland op Sumatra. Benkulen werd aan Nederland overgedragen. De Engelse handel op Sumatra bleef vrij van restricties en Atjeh bleef onafhankelijk. Bij een bezoek aan Celebes drong Van der Capellen aan op hernieuwing van het Verdrag van Bongaja uit 1667 maar de koningin van Bone weigerde. Na het vertrek van de gouverneur-generaal veroverden Buginese troepen uit Bone door Nederland bestuurde gebieden en werden twee garnizoenen afgeslacht. In Nederland werd de Nederlandsche Handel Maatschappij opgericht. De prijs van koffie op de wereldmarkt daalde voortdurend. |
| 1825 | Prins Diponegoro kwam in opstand tegen de vernietiging van oude waarden en de overheersing door de Nederlanders en kreeg het grootste deel van de Javaanse adel en een aanzienlijk deel van de boerenbevolking achter zich.(Java Oorlog 1825-1830). Surakarta hield zich afzijdig en steunde het gouvernement, evenals de regenten in de kustgebieden van Noord-Java. Een militaire actie tegen Bone resulteerde in een Nederlandse overwinning. |
| 1826 | L.P.J. Burggraaf Du Bus de Gisignies (1780-1849) volgde Van Capellen op als gouverneur-generaal. Zijn voornaamste opdracht was de staat van de financiën te verbeteren.Diponegoro en zijn onderbevelhebber Sentot gebruikten een guerilla-tactiek waartegen het koloniale leger aanvankelijk weinig kon uitrichten. Een deel van het leger was nog op Celebes vanwege de actie tegen Bone. De kansen keerden pas toen hulptroepen uit Surakarta en Madura en het legioen van Mangkunegara de gelederen hadden versterkt. Met theezaden uit Japan trachtte het gouvernement in de Preanger thee te verbouwen. Door het ontbreken van de benodigde kennis was de theecultuur in de eerste jaren weinig succesvol. |
| 1827 | Het verbod op het Landhuurstelsel (1823) werd ingetrokken. Daarmee was een van de voornaamste oorzaken voor de klachten van de adel weggenomen. Dankzij de militaire tactiek van luitenant-generaal H. M. de Kock (1779-1845), het benteng-stelsel, waarbij kleine eenheden opereerden vanuit versterkte posten, bereikten de Nederlanders betere resultaten. Diponegoro werd meer en meer in het nauw gedreven. Cholera, malaria en dysenterie maakten veel slachtoffers aan beide kanten. |
| 1828 | De oorlog verliep nu duidelijk in het voordeel van de Nederlanders en hun bondgenoten. Uit vrees voor Engelse aanspraken op Nieuw Guinea werd aan de Tritonbaai Fort du Bus opgericht. |
| 1829 | In september gaven Diponegoro’s oom Pangeran Mangkubumi en zijn legerleider Sentot zich over. |
| 1830 | Diponegoro werd gevangen genomen en verbannen naar Menado en later naar Makassar waar hij in 1855 stierf. In de oorlog waren 8000 Europeanen en 7000 Indische soldaten gesneuveld. Minstens 200.000 Javanen waren omgekomen en de bevolking van Jogyakarta was gehalveerd. Na het einde van de oorlog werden de grenzen van de Vorstenlanden gecorrigeerd. Een aantal gebieden werd tegen betaling door de Nederlanders overgenomen. Toen Pakubuwono VI protesteerde tegen de gebiedsvermindering werd ook hij verbannen. De Java Oorlog had de Nederlandse Staat veel geld gekost. De Indische baten bedroegen ruim 31 miljoen minder dan de uitgaven. |
| 1831 | Ter verbetering van de Indische rendementen voerde de nieuwe gouverneur Johannes Graaf van den Bosch (1780-1844) op Java het cultuurstelsel in. Hij had daarbij de steun van J.C. Baud (1789-1859), directeur Oost-Indische Bezittingen op het Ministerie van Koloniën. De bevolking moest een deel van de dorpsgronden bebouwen met door het gouvernement aan te wijzen gewassen (koffie, suiker,indigo, tabak). Bij de koffie- en indigocultuur bewerkten de Javaanse planters het produkt zelf maar de suikercultuur kwam in handen van particuliere ondernemers via door het gouvernement afgegeven ‘suikercontracten’. Ook de tabaks- en theecultures kenden contractanten. De Nederlandsche Handel Maatschappij verkocht de produkten en de opbrengst kwam aan de Nederlandse schatkist. Onder een Europese bestuursdienst werd het oude feodale bestuur hersteld. Onder leiding van de Javaanse adel, de Pamong Pradja, bepaalden de dorpshoofden welke gronden bebouwd werden en hoe de arbeid werd verdeeld. Daarvoor kregen zij een percentage van de opbrengst. Door het stelsel nam de druk op de bevolking toe, de hoeveelheid verplichte arbeid (herendiensten) werd zo groot dat de boeren soms geen tijd meer hadden hun eigen velden te bewerken. Ten aanzien van de buitengewesten (behalve Sumatra) werd een onthoudingspolitiek gevolgd en trad het leger uitsluitend op wanneer daar strategische belangen mee gediend waren. |
| 1832 | De Nederlanders zetten de sultan van Jailolo af en namen Halmahera in bezit. |
| 1833 | De Padri-oorlog escaleerde, rebellen vermoordden legereenheden bij Bonjol. Troepen van Sultan Muhammad Fakhruddin van Jambi waren bij hun strijd tegen piraten Palembang binnengedrongen. Palembang keerde zich nu tegen Jambi en de sultan vroeg de Nederlanders om hulp. |
| 1834 | In ruil voor hulp moest de sultan van Jambi de Nederlandse souvereiniteit erkennen.De opbrengsten van het cultuurstelsel bedroegen bijna 6 miljoen gulden. Deze baten zouden in de komende jaren oplopen tot 45 miljoen in 1857. |
| 1835 | Vanwege het ongezonde klimaat en de grote sterfte onder de daar aanwezige militairen verlieten de Nederlanders fort Du Bus op Nieuw-Guinea. |
| 1836 | D.J. de Eerens (1781-1840) werd benoemd tot gouverneur-generaal. |
| 1837 | Het leger veroverde Bonjol op de Padri’s. |
| 1838 | Als voogd van troonopvolger Sulaiman regeerde de capabele Tuanku Ibrahim in Atjeh. Hij zou tot 1870 aan de macht blijven. Bone hernieuwde het verdrag van Bongaja, de vijandelijkheden werden gestaakt. Het leger behaalde de eindoverwinning op de Padri’s bij Daludalu. Hun voornaamste leider, Tuanku Imam Bonjol, werd verbannen naar Menado waar hij in 1864 stierf. |
| 1839 | Op Bali werd een agentschap van de Nederlandsche Handel-Maatschappij gevestigd. Op die manier trachtte het gouvernement betrekkingen aan te knopen met de verschillende, onafhankelijke Balinese vorstendommen. Het Indische leger werd uitgebreid en werd het ‘Koninklijk Nederlandsch Oost-Indische Leger’. |
| 1840 | C.S.W. Graaf van Hogendorp (1788-1856) nam het gouverneur-generaalschap tijdelijk waar. Door de uitvoering van het cultuurstelsel was de waarde van de totale uitvoer van Java naar Nederland gestegen van 11,3 miljoen gulden in 1830 naar 66,1 miljoen gulden. |
| 1841 | Mr. P. Merkus (1787-1844) werd de nieuwe gouverneur-generaal. De vorsten van Badung, Klungkung, Karangasem en Buleleng op Bali erkenden de Nederlandse soevereiniteit. Voor het binnenlands bestuur bleef hun autonomie gehandhaafd. |
| 1842 | Nederland breidde zijn vestigingen op de oostkust van Sumatra uit tot aan de grenzen van Atjeh. Kooplieden uit Singapore en Penang beklaagden zich bij de Engelsen over Nederlandse handelstarieven die tegen de afspraken in het Verdrag van Londen (1824) waren. Om de zaak niet op de spits te drijven werden alle posten ten noorden van Palembang opgeheven en de tarieven afgeschaft. In Jambi bleef een garnizoen aanwezig ter verdediging van Palembang. Om Indo-europeanen uit het bestuur te weren stelde J.C. Baud, inmiddels minister van Koloniën, een opleiding aan de Academie van Delft verplicht voor de vervulling van hogere Indische bestuursfuncties. Daarop stuurde de Indische elite haar zonen naar Delft zodat de hogere bestuursfuncties voor Indo-europeanen toch toegankelijk bleven. |
| 1843 | De vorst van Lombok erkende de Nederlandse soevereiniteit. Hongersnood in Cheribon. Mensen trokken uit de Preanger en Cheribon weg naar gebieden waar het cultuurstelsel minder strikt werd gecontroleerd. Locale regenten en bestuursambtenaren moesten deze mensen zo mogelijk terugsturen. |
| 1844 | Jhr. J.C. Reijnst (1798-1871) nam, na het overlijden van Mr.P. Merkus, het gouverneur-generaalschap waar. De vorsten van Buleleng en Karangasem weigerden ratificatie van de verdragen. De Engelsen ontwikkelden een maandelijkse postdienst via een kortere verbinding door Middellandse- en Rode Zee en over de landengte van Suez naar India en het Verre Oosten. Post uit patria kon nu binnen acht à negen weken in Batavia zijn. |
| 1845 | J.J. Rochussen werd benoemd tot gouverneur-generaal. Buleleng en Karangasem sloten een alliantie ter verovering van andere Balinese staten. Iets meer dan de helft van de Javaanse bevolking was nu ingeschakeld bij het cultuurstelsel (Vorstenlanden en Batavia uitgezonderd). Voor de gouvernementscultures was 6% van de Javaanse cultuurgrond in gebruik. |
| 1846 | Nederlandse aanval op Buleleng en Karangasem. Dit soort strafexpedities diende niet tot territoriumuitbreiding maar moest de inheemse vorsten van de Nederlandse superioriteit overtuigen. Na afloop van een dergelijke expeditie en erkenning van de Nederlandse soevereiniteit, werden de troepen meestal weer teruggetrokken. |
| 1847 | Militaire expeditie naar het eiland Nias op de westkust van Sumatra. |
| 1848 | Opnieuw deden legertroepen een aanval op Bali. Vanwege onverwacht grote tegenstand moesten ze terugtrekken. De overige Balinese vorsten steunden Buleleng en Karangasem in een militaire coalitie. In Batavia leidde dominee Wolter Robert Baron van Hoëvell (1812-1879) een demonstratie voor persvrijheid, openbaar onderwijs en vertegenwoordiging van Nederlands-Indië in de Staten Generaal. Na een officiële berisping van de regering moest hij Indië te verlaten. |
| 1849 | Bij een derde aanval op Bali werden Buleleng en Noord-Bali onder controle gebracht. De vorst van Lombok nam Karangasem in bezit. In een pamflet keerde Baron van Hoëvell zich tegen het cultuurstelsel en de herendiensten. |
| 1850 | Met de aankoop van de laatste Portugese vestigingen kwam Flores onder Nederlands gezag. Het cultuurstelsel verstoorde de balans tussen voedselproductie en commerciële productie. Hongersnood op Centraal-Java was het gevolg. Missiegebieden van katholieken en protestanten werden door de overheid streng gescheiden gehouden. Protestantse zendelingen begonnen hun werk onder de Bataks van Noord-Sumatra. |
| 1851 | Mr. A.J. Duymaer van Twist (1809-1887) werd benoemd tot gouverneur-generaal.Ter exploitatie van de tinmijnen op Billiton werd de Billiton Maatschappij opgericht. In Surakarta kwam de eerste kweekschool voor de opleiding van inheemse onderwijzers voor de Javaanse scholen. Batavia kreeg de eerste Dokter Djawa-school waar inheemse leerlingen opgeleid werden om te kunnen worden ingeschakeld bij het vaccinatieprograma van de overheid. |
| 1852 | Een afgezant uit Atjeh bezocht de Franse keizer Napoleon III. Nederland vreesde voor buitenlandse invloeden in Atjeh, dat steeds machtiger en welvarender werd onder Tuanku Ibrahim die de locale vorsten in de pepergebieden tegen elkaar uitspeelde. Op Billiton ging de tinexploitatie van start. |
| 1853 | Noord-Bali kwam onder Nederlands bestuur. De botanicus Karl Justus Hasskarl kreeg opdracht van het gouvernement in Peru kinaplanten te verzamelen. De kinateelt zou eind jaren tachtig in de Preanger ontwikkeld worden door theeplanter K.A.R. Bosscha. |
| 1854 | Nieuw Regeringsreglement voor Indië bij wet vastgesteld. De liberale Baron van Hoëvell bracht in het parlement het debat op gang over de afschaffing van het cultuurstelsel. Daarop besloot de regering de uitbreiding van cultures stop te zetten, de cultuurprocenten te verlagen en de herendiensten te beperken. Terwijl de Nederlandse expansie op Noord-Sumatra was opgeschort, breidde Atjeh zijn invloed uit in Langkat, Deli en Serdang op de oostkust van Sumatra. |
| 1855 | In Jogyakarta besteeg Hamengkubuwono VI de troon. Nederland breidde zijn invloed uit op Borneo (Kalimantan), dat meer economische waarde kreeg door de exploitatie van kolenmijnen. Militaire expeditie naar het eiland Nias. |
| 1856 | C.F. Pahud de Mortanges (1803-1873) werd benoemd tot gouverneur-generaal. Eduard Douwes Dekker beschuldigde lokale regenten (bupati’s) op West-Java van corruptie en werd ontslagen uit zijn gouvernementsbetrekking. Militaire expeditie naar Flores. Door de invoering van het Drukpersreglement kon in Indië een kritische pers tot stand komen waarin bestuursmisbruik aan de kaak werden gesteld. |
| 1857 | In Banjermasin (Borneo)greep het gouvernement in bij conflicten over de troonsbestijging van sultan Tamjid Illah hetgeen rebellie en uiteindelijk oorlog tot gevolg had. Met Atjeh werd een verdrag gesloten van handel, vrede en vriendschap. Er kwam een telegraafverbinding tussen Batavia en Buitenzorg. |
| 1858
| Pakubuwono VIII werd susuhunan van Surakarta. Als antwoord op de Atjeese expansie breidde Nederland zijn invloed op Sumatra uit. De nieuwe sultan van Jambi, Ratu Taha Saifuddin, weigerde een verdrag te tekenen en vluchtte het binnenland in met medeneming van de regalia (pusaka). Zijn opvolgers erkenden de Nederlandse soevereiniteit wèl maar de sultan bleef met zijn aanhangers het gouvernement bevechten tot zijn dood in 1904. Het sultanaat Siak op Oost-Sumatra kwam onder Nederlandse souvereiniteit, waarbij de grenzen van Siak zover noordelijk werden opgerekt dat de peperhavens erbinnen vielen. Deze havens behoorden tot het rechtsgebied van Atjeh en waren van belang voor de Engelsen. Militaire expeditie tegen Bone dat zich verzette tegen het Nederlands gezag. |
| 1859 | De Portugezen hielden vast aan hun bezit van Oost-Timor. De grenzen tussen Oost- en West-Timor werden vastgelegd. Pangeran Antasari leidde het rebellenleger van Banjermasin. Na hevige gevechten en het aanvoeren van versterkingen kreeg het Nederlands-Indische leger de overhand. Tot ergernis van de Engelsen en de Atjeeërs verhoogde het gouvernement de douanerechten in Siak. |
| 1860 | Banjermasin kwam rechtstreeks onder Nederlands bestuur, de sultan werd verbannen naar Bogor. De Europese bevolking van Indië nam snel toe door het groeiend aantal militairen in koloniale dienst. Het Indische leger bestond nu uit 13.700 militairen op een totaal van ongeveer 42.800 Europeanen.Multatuli (Eduard Douwes Dekker) publiceerde Max Havelaar, een boek dat de uitwassen van het cultuurstelsel en met name de ‘hoofdenkwestie’ tot onderwerp had. De dorpshoofden maakten misbruik van hun positie om de bevolking uit te buiten en de Nederlandse bestuursambtenaren verzuimden daar tegen op te treden. |
| 1861 | Mr. L.A.J.W. Baron Sloet van de Beele (1806-1890) werd benoemd tot gouverneur-generaal. In Surakarta kwam Pakubuwono IX op de troon. |
| 1862 | Nederland probeerde de kleine vorstendommen in het grensgebied tussen Atjeh en Siak (Deli, Asahan en Serdang)onder Nederlands gezag te brengen. Alleen de sultan van Deli erkende de Nederlandse souvereiniteit. Guerrilla-acties in Banjermasin duurden voort. Op Java gaf het gouvernement de theecultuur vrij. Daarmee begon de opkomst van de grote theeondernemingen in de Preanger. Er kwam een einde aan de verplichte pepercultuur. |
| 1863
| Engeland stuurde kanonneerboten naar Langkat en andere peperhavens op Sumatra.Er kwam officieel een einde aan de slavernij in de koloniën. De Nederlandse regering gebruikte de Indische baten om voormalige slavenhouders in Suriname schadeloos te stellen. De liberale I.D. Fransen van de Putte (1822-1902) werd minister van Koloniën en wilde het cultuurstelsel afschaffen en Indië openen voor particulier kapitaal. Op Noord-Sumatra werd tabak aangeplant. Er kwam een eind aan de gedwongen kruidnagel- en muskaatnootcultuur.Militaire expeditie naar Nias. |
| 1864 | Nederland eiste de Mentawai eilanden, ten westen van Sumatra, op. De laatste sultan van Siak trad af. Op Java werd een proef gedaan met rubbercultuur. In april verscheen de eerste postzegel van Nederlands-Indië. |
| 1865 | Het sultanaat Asahan in Noord-Sumatra kwam onder Nederlands bestuur, de sultan werd verbannen naar Riau.In Rotterdam werd een zending van 189 balen Deli-tabak geveild. De tabak bleek van uitstekende kwaliteit en leverde een zeer hoge prijs op. De verplichte verbouwing van indigo en kaneel werd beëindigd. Het gouvernement contracteerde de Nederlands-Indische Stoomvaartmaatschappij (van origine Engels) om een netwerk van pakketdiensten op te zetten dat de belangrijkste havens op Java en Sumatra en in de buitengewesten met elkaar verbond. |
| 1866 | Mr. P. Mijer (1812-1881) werd benoemd tot gouverneur-generaal. Het eiland Sumba kwam onder Nederlands bestuur. De verplichte aanplant van tabak hield op. |
| 1867 | Oprichting van Nederlands-Indisch Ministerie van Onderwijs. Aan het Willem III Gymnasium in Batavia kwam een speciale opleiding voor Indische ambtenaren. Het opleidingsmonopolie van de Delftse Academie werd opgeheven. Op Java werd de eerste spoorweg aangelegd. Bij een uitbarsting van de Merapi vielen 1000 doden. |
| 1868 | Het gouvernement haalde de teugels aan in Benkulen. |
| 1869 | De opening van het Suezkanaal – Verdi componeerde speciaal voor deze gelegenheid de opera Aïda – en de ontwikkeling van de stoomscheepvaart bekortte de reis van Europa naar Indië tot vijf weken. De route naar Nederlands-Indië werd verlegd van Straat Sunda naar Straat Malakka en liep nu langs de kust van Atjeh, dat militair-strategisch belangrijker werd. Het toegenomen scheepvaartverkeer maakte de vanouds gebruikelijke piraterij aantrekkelijker voor zeerovers die vanuit Atjeh opereerden. De tabaksdeskundige J. Nienhuys (1836-1927) richtte met een aantal vennoten de Deli Maatschappij op. |
| 1870 | De Minahassa kwam onder Nederlands bestuur. In Atjeh kwam sultan Mahmud Syah aan de macht. Het cultuurstelsel werd officieel afgeschaft. De Agrarische wet en de Suikerwet zorgden voor een afbouw van de koffie- en suikercultuur en verhuur van land aan particuliere ondernemers. Daarmee kwam een eind aan het feodaal-agrarische systeem waarin de Pamong Pradja een centrale economische rol had gespeeld. Via het Suezkanaal ging de Stoomvaart Maatschappij Nederland een regelmatige scheepvaartverbinding met Nederland onderhouden. Op Bali werkte, in opdracht van het Nederlandsch Bijbelgenootschap, de taalgeleerde H. Neubronner van der Tuuk (*1824) aan een Balinees woordenboek. Eerder stelde hij in de Bataklanden van Sumatra een Bataks woordenboek samen. |
| 1871 | Engeland hield niet langer vast aan een onafhankelijk Atjeh. In november sloten Nederland en Engeland het Verdrag van Sumatra (Tweede Sumatra-traktaat) waarbij een uitruil van koloniën plaatsvond en Nederland de vrije hand kreeg op Sumatra. Beide landen kregen handelsrechten in Atjeh. Op Java kwam een telegraafverbinding tot stand met Australië.Op Bali heerste een pokkenepidemie die 18.000 slachtoffers eiste. |
| 1872 | Mr. J. Loudon (1824-1900) benoemd tot gouverneur-generaal. Ten noorden van de Minangkabau raakte het leger in oorlog met primitieve Batakstammen. Er werd een begin gemaakt met de aanleg van de haven van Tanjong Priok. |
| 1873 | Atjeh trachtte de Verenigde Staten vergeefs te bewegen tot een verdrag. Voor Nederland was dit reden te interveniëren ter bescherming van haar belangen in de archipel. In maart werd de hoofdstad Kotaradja gebombardeerd en was de Atjeh Oorlog (1873-1903) een feit. In april werd een invasie van 3000 man troepen door de Atjeeërs tot de terugtocht gedwongen, waarbij de militaire bevelhebber sneuvelde. (Het Indische leger bestond uit niet meer dan 28.500 officieren en manschappen, waarvan 47% Europeaan was.) Sultan Mahmud Syah zocht vergeefs hulp bij Turkije, Engeland, de Verenigde Staten en Frankrijk. In november volgde een nieuwe invasie en kon het leger zijn positie handhaven. Cholera en andere ziekten maakten veel slachtoffers onder de strijdende partijen. Theeplanten uit China leverden een teleurstellend resultaat op. Assam theeplanten uit India moesten een betere opbrengst gaan geven. Oprichting van het Nederlands Aardrijkskundig Genootschap dat expedities ging uitvoeren in onbekende delen van de buitengewesten. Een spoorweg die Semerang met Surakarta en Jogyakarta verbond kwam na lange tijd gereed evenals een spoorweg tussen Batavia en Buitenzorg. Beide projecten waren de vrucht van particulier initiatief. |
| 1874 | Een grootscheepse bestuursreorganisatie paste in de tendens naar centralisatie. Kern van dit systeem werd het kabinet van de gouverneur-generaal, de Algemene Secretarie. De Raad van Indië verloor aan invloed. Een tweede expeditie onder generaal J. van Swieten (1807-1888) veroverde de kraton van Kotaradja waarop de Atjeeërs zich terugtrokken in de heuvels. Nederland dacht dat de oorlog hiermee was afgelopen, annexeerde Atjeh en schafte het sultanaat af. Atjeh weigerde zich over te geven en ging over tot een guerrilla-oorlog die vele jaren zou duren. Nadat sultan Mahmud Syah aan cholera was gestorven, benoemden de Atjeeërs een kleinzoon van Tuanki Ibrahim tot sultan Ibrahim Mansur Syah. |
| 1875 | Mr. J.W. van Lansberge (1830-1905) werd benoemd tot gouverneur-generaal. De Rotterdamsche Lloyd opende een scheepvaartverbinding met Indië. Er kwam een spoorweg van Surabaya naar Malang. |
| 1876 | Opstand in Halmahera onder Baba Hassan. |
| 1877 | Hamengkubuwono VII besteeg de troon van Jogyakarta. Pieter Brooshooft (1845-1921)werd hoofdredacteur van het Semarangse dagblad De Locomotief. |
| 1878 | Militaire expeditie onder generaal K. van der Heyden (1826-1900) tegen Samalangan op Atjeh.Teuku Di Tiro (1836-1891), een islamitische ulama, leidde de Atjeese guerilla. |
| 1879 | In Japara werd Raden Ajeng Kartini (1879-1904) geboren. Zij was de dochter van de regent van Japara en zette zich in voor educatie van de Javaanse bevolking en in het bijzonder voor de emancipatie van de vrouw. |
| 1880 | Wetsherzieningen gaven het Nederlands bestuur meer macht en maakten een einde aan de feodale rechten en privileges van de adel. Inheemse contractarbeiders, werkzaam op de plantages in de Vorstenlanden en op Sumatra (Deli Maatschappij), werden door hun bazen uitgebuit. Hun positie werd nog meer verzwakt door de ‘Koelie Ordonnantie’ die planters het recht gaf koelies die zich niet aan hun contract hielden te bestraffen. De Europese bevolkingsgroep was toegenomen tot 56.600 personen. |
| 1881 | F. ‘s-Jacob (1822-1901) werd benoemd tot gouverneur-generaal. In de Minahassa kwamen de locale hoofden in dienst van het gouvernement. |
| 1882 | Karangasem en Gianyar op Noord-Bali kwamen onder direct Nederlands bestuur. Bali en Lombok vormden samen één residentschap. Ook de Aru en Tanimbar eilanden kwamen onder Nederlands bestuur. Militaire expeditie naar Ceram. Op Borneo werd olie gevonden bij Kutai. In de grote steden op Java begon de overheid met het aanleggen van gasverlichting, electriciteit en telefoon. De persoonlijke diensten aan de Pamong Pradja, de zogenaamde pantjendiensten, werden afgeschaft. |
| 1883 | Batakkoning Si Singamangaraja werd verbannen uit zijn land. De Delische tabaksplanter A.J. Zijlker kreeg toestemming van de sultan van Langkat om op Noord-Sumatra olieproefboringen te doen. Op Java en Sumatra werd het spoorwegnet uitgebreid. Bij een uitbarsting van de Krakatau kwamen in Java en de Lampungs circa 36.000 mensen om. |
| 1884 | O. van Rees (1823-1892) werd benoemd tot gouverneur-generaal. Deli kwam onder Nederlands bestuur. De dalende suikerprijs leidde tot een ernstige economische crisis. Suikerplanters konden hun financiële verplichtingen niet nakomen en sleepten de banken in hun ondergang mee.De oorlog in Atjeh verhevigde. Het leger bouwde een geconcentreerde linie van 16 forten dicht rond Kotaradja om de guerrilla’s uit het binnenland tegen te houden. Telegraaf-, telefoon- en postdiensten werden door het gouvernement gebundeld in de PTT. |
| 1885 | Madura kwam onder Nederlands bestuur. Op Sumatra vond het eerste wetenschappelijke onderzoek naar de aanwezigheid van olie plaats. |
| 1886 | In Tjilatjap, Padang en Belawan (Deli) werden havenprojecten opgestart. |
| 1887 | De sultans van Madura fungeerden nog slechts als regent. Door de economische crisis en de kosten van de oorlog kwam er een einde aan de stroom Indische baten. |
| 1888 | Mr. C.H. Pijnacker Hordijk (1847-1908) werd gouverneur-generaal. Noord Borneo (Serawak) werd een Brits protectoraat.De Nederlandse resident van Surakarta nam het financieel beheer over van de Mangkunegara. Uit Venezuela werden cacaoplanten geïmporteerd die, gekruist met een andere variëteit, goed aansloegen waarna aanplant op grote schaal mogelijk werd. De journalist Pieter Brooshooft stuurde een open brief aan 12 vooraanstaande Nederlanders waarin hij wees op de heilloze gevolgen van het liberale bestuur voor de inheemse bevolking. Brooshooft maakte deel uit van een groep idealisten die de ‘ethische koers’ volgde en de regering op haar verantwoordelijkheid wees om in ruil voor alle rijkdommen uit Indië het welzijn van de inheemse bevolking te bevorderen en te zorgen voor goed onderwijs. Aardbeving op Bali. |
| 1889 | De socialist Domela Nieuwenhuys (1846-1919) pleitte ervoor aan Indië een bedrag van 850 miljoen gulden terug te geven. Voorts stelde hij een beleid voor dat zo snel mogelijk tot onafhankelijkheid zou leiden. Op Noord-Celebes werd goud gevonden. Het gouvernement reageerde hierop met het instellen van direct bestuur in Gorontalo en het sluiten van economische verdragen met lokale vorsten. |
| 1890 | A.J. Zijlker richtte de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot Exploitatie van Petroleumbronnen in Nederlands-Indië op (Koninklijke Olie, later Shell). Militaire expeditie naar Flores ter bescherming van een onderzoek naar tinwinning. |
| 1891 | De eerste contractarbeiders uit Java vertrokken naar Suriname. Na beëindiging van de overeenkomst met de Engelse NISM ging de nieuwopgerichte Koninklijke Pakketvaart Maatschappij (KPM) passagiers en goederen vervoeren in de archipel. In samenwerking met het gouvernement zette de KPM haar schepen tevens in voor troepenvervoer. |
| 1892 | Nederland vestigde zich opnieuw in westelijk Nieuw-Guinea. De ‘Koninklijke’ kreeg haar eerste olieput in bedrijf op de grens van Langkat en Atjeh. |
| 1893 | Jhr. C.H.A. van der Wijck (1840-1914) werd benoemd tot gouverneur-generaal. In Surakarta kwam Pakubuwono X op de troon. De haven van Tanjong Priok werd operationeel. |
| 1894 | Op Lombok rebelleerden de Sasaks tegen hun Balinese vorst en riepen daarbij hulp in van het gouvernement. In maart landde een expeditieleger op Lombok. Tijdens onderhandelingen met de vorst van Lombok deden dissidente Balinese edelllieden een verrassingsaanval op de Nederlandse militairen die uitmondde in een slachting met 97 doden en 272 gewonden. Een vergeldingsactie van het leger bracht op Lombok grote verwoestingen aan en kostte de Balinese adel het leven. Bij de verovering van de kraton werd een grote schat aan goud en zilver buitgemaakt en een aantal oude handschriften. De Lombok-schat werd in 1975 grotendeels aan Indonesië teruggegeven. Aan de oorlog met de Bataks op Noord-Sumatra kwam een einde. Het gouvernement vestigde een opium-monopolie om de opiumhandel te beheersen. |
| 1895 | Portugees Timor werd niet langer bestuurd vanuit Macao maar kreeg zijn eigen bestuur. |
| 1896 | Koning Chulalongkorn van Thailand bracht een bezoek aan Nederlands Indië. Het korps mariniers deed een aanval op de guerrilla’s in Atjeh. |
| 1897 | Na het opdrogen van de oliebronnen in Langkat, vond de Koninklijke rijke olievoorraden in Perlak (Atjeh). Hierdoor kreeg de verdere bezetting van Atjeh hoge prioriteit. In Indië waren nu 16 Nederlandse petroleummaatschappijen actief, acht op Java, zeven op Sumatra en een op Borneo. |
| 1898 | Generaal J.B. van Heutz (1851-1924) werd tot gouverneur van Atjeh benoemd. Zijn adviseur C. Snouck Hurgronje (1857-1936) ontwierp de ‘Korte Verklaring’, een verdrag waarin de inlandse vorsten de Nederlandse soevereiniteit erkenden en beloofden alle regels en bevelen van het gouvernement na te komen. Dit verdrag kwam in de plaats van alle eerdere verdragen met inlandse vorsten. |
| 1899 | W. Rooseboom (1843-1920) werd gouverneur-generaal. De liberale politicus C.T. van Deventer (1857-1915) publiceerde in De Gids het artikel ‘Een Ereschuld’, waarin hij pleitte voor teruggave van de Indische baten in de vorm van ontwikkelingshulp. Dit artikel werd het begin van de ‘ethische politiek’.Generaal van Heutz richtte twee detachementen op die uitgerust werden voor contraguerrilla in Atjeh. De KPM kreeg het scheepvaartmonopolie in de hele archipel.In Jombang op Oost-Java werd een islamitische school gesticht. |