Coen van Eijk en Maria Prins

Coen van Eijk en Maria Prins zijn de ouders van Jozina van Eijk.

 

Coen van Eijk kocht in 1809 de functie van Schout van Voorschoten. Dat bleek al gauw een miskoop. In 1810 werd Nederland bij Frankrijk ingelijfd. In 1811 werd een nieuwe gemeentelijke indeling ingevoerd. Voorschoten en Veur werden samen ondergebracht in de nieuwe Commune de Leydschendam. Jonkheer Pompe van Meerdervoort werd aangesteld als Maire en Coen was zijn baantje kwijt. Het was een roerige tijd waarin, in navolging van de Franse Revolutie, het bestuur in Nederland diverse malen wisselde (zie hieronder : Geschiedenis.). Na de slag bij Waterloo in 1815  werden de Fransen uit Nederland verdreven. Het koninkrijk der Nederlanden werd uitgeroepen en de bestuurders uit de Franse tijd werden weggestuurd. Coen kreeg in 1817 zijn functie van Schout van Veur en Voorschoten terug. Sinds 1825 werd de naam van deze functie veranderd in ‘Burgemeester’. In Leidschendam is een straat naar hem vernoemd.

Doordat koning Willem I een deel ven de heerlijke rechten hersteld had, kreeg Coen te maken de ambachtsheer van Voorschoten. In 1817 was kasteel Duivenvoorde met de bijbehorende ambachtsrechten in handen gekomen van een vrouwelijk nazaat: Henriëtte van Neukirchen genaamd Nyvenheim. Zij trouwde in 1830 met Nicolaas Johan Steengracht. Zij renoveerden het ernstig verwaarloosde kasteel. Historische bronnen melden dat Coen een moeizame relatie had met de gemeenteraad; “hij profileerde zich als een man vol zelfbeklag die zich steeds tekort gedaan voelde met name op het gebied van salariëring”. Ook zijn relatie met Steengracht was niet best. Die zag hem liever gaan dan komen, maar een poging om zijn herbenoeming te blokkeren mislukte. Toen in 1841 Coen van Eijk plotseling overleed zag Steengracht zijn kans schoon. Hij maakte gebruik van zijn recht tot voordracht en schoof Jacob Petrus Treub naar voren. Hij was het zoontje van de rentmeester en geboren op kasteel Duivenvoorde. Toen hij werd voorgesteld was hij pas 22 jaar. Ondanks veel verzet, ook in regeringskring werd hij benoemd.

Schout van Eijklaan, Leidschendam

Gezicht op voorschoten. In bezit van Museum Voorschoten

Burgemeester zonder portret.

In december 2021 verscheen in het OGLV Magazine (het blad van de Vereniging tot Behoud van Oud, Groen en Leefbaar Voorschoten) een artikel van de hand van Wim van den Eijkel, getiteld: De burgemeester zonder portret: Coenraad van Eijk.

Met toestemming van de schrijver geef ik hier het artikel integraal weer. Het geeft een fraai inzicht in het leven van deze eigenzinnige man die burgemeester was in overgangsperiode van Franse tijd naar Koninkrijk

Burgemeester zonder portret

Het echtpaar van Eijk-Prins  heeft 7 kinderen

  1. Anna Cathariena geb. 31-05-1808, gehuwd met Jan Tromer
  2. Johanna Geertruida (Jannetje)   geb. 23-01-1810, gehuwd met Christiaan Hendrik Koentz
  3. Catharina Maria geb ? gehuwd met Henricus T.C. Hellings
  4. Johanna Wilhelmina (Naatje), geb 14-01-1814,  gehuwd met Jan Willem Spies
  5. Josina geb 09-01-1816, gehuwd met Petrus Johannes van Baarda
  6. Maria Arendina 24-02-1819, gehuwd met Arnoldus Croiset van de Kop
  7. Johannes 08-08-1824 overleden 20-05-1829

  Vermoedelijk is voor de 6 overlevende zusjes een portret geschilderd van moeder Maria Prins. 3 daarvan zijn in ons bezit.(zie boven) Zie hier voor de ouders van Coen van Eijk en Maria Prins

Naatje Spies-van Eijk

Maria van Eijk

Catharina van Eijk-Hellings

Hendik Hellings

Geschiedenis

Tot de Franse tijd was het bestuur in de Nederlanden in veel gebieden buiten de steden gebaseerd op het feodale ‘leenstelsel’.

De officiële heerser (koning, graaf, hertog),  gaf een gebied in leen aan een heer of ambachtsheer: de leenman. Het in leen gegeven gebied wordt heerlijkheid of ambachtsheerlijkheid genoemd. Oorspronkelijk werd een leen gegeven als beloning voor verleende krijgsdiensten. Later werden de rechten ge- en verkocht. Het bezit van een leen gaf aan de heer een groot aantal rechten die inkomsten opbrengen:

  • het recht tot benoemen van functionarissen (bijv schout)
  • het recht op het innen van allerlei belastingen
  • het recht op rechtspleging en het opleggen van straffen en boetes
  • zakelijke rechten zoals visrecht en jachtrecht.

Bij het recht op het opleggen van straffen en boetes werd 3 niveaus onderscheiden:

  • De hoge jurisdictie was het recht op het veroordelen tot en doen voltrekken van de doodstraf. De heerlijkheid werd dan Hoge Heerlijkheid genoemd.
  • De middelbare jurisdictie hield in het recht op uitvoering van gewone criminele en civiele rechtspraak.
  • De lagere jurisdictie hield in de bevoegdheid tot het uitoefenen van notariële taken zoals opmaken van testamenten, verdeling van erfenissen, en opstellen van verkoopaktes.

De uitvoering van deze rechten werd door de ambachtsheer meestal overgelaten aan een schout later een schout en 7 schepenen. De schout betaalde een bedrag aan de ambachtsheer om deze functie te mogen uitoefenen.

In januari 1795 werd in navolging van de Franse Revolutie de Bataafse Republiek uitgeroepen. Hierbij werden de heerlijke rechten opgeheven en werd naar Frans voorbeeld overgegaan op een systeem van departementen en gemeentes (vertaling van ‘commune’). In de daaropvolgende jaren wisselt de bevoegdheid van de gemeente diverse malen. Bij het ontstaan van het Koninkrijk der Nederlanden in 1815 werden door koning Willem I een aantal zakelijke rechten hersteld zoals het vis en jachtrecht en werd ook het onderscheid tussen de zelfstandige steden en gemeentes die deel uitmaakten van een heerlijkheid opnieuw ingevoerd. De ambachtsheer kreeg het recht een deel van de gemeenteraad te benoemen en had ook invloed op het benoemen van wethouders. Pas in 1848 werd het onderscheid tussen stad en plattelandgemeentes in de grondwet van Thorbecke opgeheven. In 1851 werd de Gemeentewet van kracht zoals die grotendeels nu nog steeds geldt.

In de roerige periode tussen 1795 en 1815 is de naam van de schout diverse malen veranderd: onder Napoleon werd hij ‘maire’ genoemd in 1814, na de val van Napoleon werd dit gewijzigd in ‘burgemeester’ . In 1817 werd het weer ‘schout’ en in 1825 werd bij Koninklijk besluit vast gelegd dat deze functionaris weer ‘burgemeester’ zou heten.

Voorschoten behoorde sinds de middeleeuwen tot de Zuid Hollandse lenen. Aan de zuidkant van dit gebied is in de 13e eeuw een dam aangelegd (de Leidse Dam). Hier ontstond het dorp Veur. In 1646 werd Veur van Voorschoten afgesplitst en werd het een zelfstandige heerlijkheid. Bestuurlijk werd er samengewerkt en de gebieden hadden dezelfde Schout. De heerlijke rechten waren sinds 1615 door aankoop in bezit van de familie van Wassenaar van Duivenvoorde. Zij verwierven ook de hoge jurisdictie.

Aan de andere kant van de Vliet ligt het dorp Stompwijk. Veur en Stompwijk zijn in 1938 gefuseerd tot gemeente Leidschendam.