Suze en Diaconessen
Freule Teding van Berkhout, 1 maart 1833 26 juli 1909
Réveil en vrouwenemancipatie in de 19e eeuw
Nieuwe ideeën rond de vrouw waren reeds in 1782 door de romanschrijfsters Elizabeth Wolf- Bekker en Agatha Deken in de roman ‘Sara Burghart’ aangeroerd.
In 1796 verscheen een vertaling van het boekje van Mary Wollstonecraft door prof. Ijsbrand van Hamelsveld. Het eerste originele geschrift, waarin een man een krachtig pleidooi hield voor de rechten van de vrouw was ‘Revolutionaire Droom’ van Gerrit Paape, in 1798. De Nederlandse Etta Palm, jarenlang in Frankrijk woonachtig, ijverde in woord en geschrift voor de bevrijding van de vrouw. Sedert 1823 trokken Barbara van Meerten- Schilperoort en de Doopsgezinde predikantsvrouw mevrouw Brandt- Maas zich het ellendige lot aan van de vrouwen in de vrouwengevangenissen te Gouda en gave deze onderwijs.
Op haar noodkreet stichtte ds Heldring een toevluchtsoord voor uit het gesticht ontslagen vrouwen, ter voorkoming dat deze weer aan misdaad of prostitutie ten prooi zouden vallen. Van de eerste deze Zettense inrichtingen nam in 1848 Petronella Voûte de leiding op zich.
Omstreeks 1836 vormde zich het eerste leesgezelschap rond mevrouw van Groen- van Prinsterer en Gravin van Hogendorp tot onderlinge ontwikkeling en studie; in 1831 richtten de dames Groen en de Clerq- Boissevan een naaischool voor behoeftige meisjes op, iets bijzonders in die tijd; dezelfde kring steunde de stichting van het eerste diaconessenhuis te Utrecht in 1844, waaraan Anna Henriette Swellengrebel haar krachten gaf. Op het gebied van de ziekenverpleging maakten Cato de Bronovo, Anna Teding- van Berkhout, Anna Reynvaan en Jeltje de Bosch- Kemper zich verdienstelijk.
De vereniging van vrienden der armen, in 1847 opgekomen uit de kring van het Réveil, aanvankelijk ook met manneleden, trok zich het lot aan van weduwen met jonge kinderen en verschafte haar werk tot levensonderhoud; hieruit groeide het eerste Zondagschoolwerk. Op het gebied van de bestrijding van de dubbele moraal en gereglementeerde ontucht maakten de dochters van de voorgenoemde gravin van Hogendorp zich verdienstelijk; bij het congres in 1883, waarvoor de Nederlandse afdeling van de Internationale Federatie ter bestrijding van de gewettigde ontucht (opgericht in 1877) als gastvrouw optrad, hadden de dames Hogendorp zitting in het comité van ontvangst, hoezeer zij ook daardoor zich naar het oordeel van vele beschaafde vrouwen in opspraak brachten. Uitvloeisel van het congres was de oprichting van de Nederlandse Vrouwenbond tot verhoging van het zedelijk bewustzijn in 1884 onder presidium van douairiere Klerck- van Hogendorp; deze organisatie bestaat in 1953 in fusie met de Nederlandse Middernachtszending, voort onder de naam Christelijke Vereniging Zedenopbouw.
Op initiatief van Anna Reijnvaan, Jeltje de Bosch Kemper en jonkvrouw A. Teding van Berkhout werd in 1893 de Nederlandsche Bond voor Ziekenverpleging opgericht. De bond zorgde voor een goede opleiding van vrouwen tussen de 30 en 35 van “goed zedelijk gedrag en gezondheid en in het bezit van eene algemeene beschaving”. Op 15 september 1893 studeerden de eerste vijf dames af.
Anna Johanna Maria TEDING van BERKHOUT, (geb. Haarlem 1-3-1833 – gest. Haarlem 26-7-1909), is de dochter van Jan Pieter Teding van Berkhout (1786-1856), jurist, o.a. ontvanger indirecte belastingen en lid van de Raad van Haarlem, en Anna Madelaine Henriette de Bosset (1793-1869). Anna Teding van Berkhout bleef ongehuwd.
Zij is de grondlegster van het Diaconessenhuis in Haarlem en initiatiefneemster van de zorg voor epilepsiepatiënten in Nederland.
Ziekenverpleging
Anna Teding van Berkhout werd in 1873 benoemd tot regentes van het Haarlemse St. Elisabeths Gasthuis. Haar kritische houding werd niet gewaardeerd. Zij deed voorstellen tot verbeteringen en vernieuwingen, maar omdat deze door de andere regenten werden afgewezen, trok Freule Berkhout zich in 1876 uit dit bestuur terug. Zelf repte zij van veel strijd en ontmoedigende ondervindingen. Eveneens in 1873 kreeg ze bezoek van de maatschappelijk bewogen Réveildominee O.G. Heldring, die haar opriep haar krachten te wijden aan het trieste lot van ‘epileptischen’ in Nederland. Deze categorie patiënten werd in krankzinnigengestichten ‘weggestopt’ of helemaal naar het Westfaalse Bielefeld gebracht, waar sinds 1867 een speciale instelling voor epileptici – Bethel – bestond die onder leiding stond van ds. Friedrich Von Bodelschwingh (1831-1910), met daaraan verbonden een diaconessenopleiding. Aan deze gerichte oproep gaf ze aanvankelijk geen gehoor, want zij wilde in een eigen huis zelf zieken opnemen en verplegen, naar haar eigen inzichten en op positief-christelijke grondslag.
In 1874 kocht Anna Berkhout op de Nieuwe Gracht te Haarlem een groot pand (nr. 90), niet ver van het voormalig ouderlijk huis waar intussen haar broer Hendrik met zijn gezin woonde, om gestalte te geven aan het levenswerk waarop zij zich al enkele jaren had voorbereid. In november van datzelfde jaar nam de eerste patiënte haar intrek in het huis op de Nieuwe Gracht. Dit particuliere initiatief wordt algemeen beschouwd als het begin van wat zou uitgroeien tot het Haarlemse Diaconessenhuis. Rond 1880 kocht jonkvrouwe Teding van Berkhout het aangrenzende huis erbij, dat door tussendeuren met het andere pand werd verbonden. De instelling begon vaster vormen aan te nemen: de zusters gingen uniformen dragen en zo ontwikkelde de Inrichting voor Ziekenverpleging zich geleidelijk tot een echt diaconessenhuis.
In 1879 bereikte de freule het verzoek een meisje ‘lijdende aan vallende ziekte’ op te nemen. Na herhaald aandringen stemde zij daarin toe, maar het ging niet goed omdat de andere patiënten hinder haar ondervonden. Ten slotte moest Freule Anna de patiënte wegbrengen naar Bielefeld. Naar aanleiding van deze gebeurtenis raakte ze ervan overtuigd dat het inderdaad op haar weg lag een begin te maken met de verzorging van juist déze patiënten – zoals Heldring haar zes jaar eerder nadrukkelijk had gevraagd. Menigeen ontried het haar, maar zij antwoordde met de haar bekende uitspraak ‘en ik doe het tòch’. Achter in de tuin op de Nieuwe Gracht liet zij een bescheiden huisje bouwen: ‘Zoar’, naar Genesis 19:20-23, waar plaats was voor acht vrouwelijke epileptici. In 1881 begon het verpleegwerk. Ook nu overtrof het aantal aanvragen voor opname al spoedig de beschikbare plaatsen. Daarom nam Berkhout eind december 1881 het initiatief tot de oprichting van de Christelijke Vereniging voor Verpleging van Lijders aan Vallende Ziekte, die in 1882 een rechtspersoonlijkheid verkreeg.
Diaconessenhuis
In 1884 kocht de Vereniging een terrein aan de Meesterlottelaan in Haarlem waar Bethesda en Sarepta verrezen als eerste gebouwen voor opvang van epileptische patiënten in Nederland. Ook de buitenplaats Meer en Bosch te Heemstede werd in eigendom verkregen. Intussen voldeed het huis voor de Ziekenverpleging op de Nieuwe Gracht niet meer aan de toenemende eisen met betrekking tot hygiëne en chirurgische behandeling. Daarom kocht Anna Teding van Berkhout begin 1887 een terrein aan de Haarlemse Hazepaterslaan – bij de Meesterlottelaan waar zij een ziekenhuis liet bouwen dat tevens als opleidingsinstituut voor diaconessen dienst kon doen. In augustus 1887 werden de eerste zieken opgenomen. Nog datzelfde jaar droeg ze het Diaconessenhuis over aan het zich inmiddels gevormde bestuur. In 1891 nam de freule ontslag als bestuurslid van de Vereniging ten behoeve van de zorg voor epileptici. Men benoemde haar tot erelid en zij bleef ook lid van het bestuur van het Diaconessenhuis. Over de redenen voor haar terugtreden uit het bestuur van de Vereniging heeft zij zich nooit uitgelaten.
Laatste jaren en reputatie
In de jaren na 1891 was freule Berkhout veel op reis. Zij bleef echter betrokken bij haar beide ‘kinderen’, zij het op de achtergrond. In de laatste periode van haar leven was zij veel ziek. Daarom mocht zij haar intrek te nemen in een paar kamers in het complex aan de Hazepaterslaan. In 1907 woonde zij nog de viering van het 25-jarig bestaan van de Vereniging bij. Een groot blijk van waardering was haar reeds in 1899 bij de herdenking van het zilveren jubileum van de door haar begonnen ziekenverpleging op de Nieuwe Gracht ten deel gevallen toen zij koninklijk werd onderscheiden (Ridder in de Orde van Oranje-Nassau). In 1909 overleed Jonkvrouwe Teding van Berkhout, 76 jaar oud. Haar begrafenis was – volgens haar wens – sober en eenvoudig.
Anna Teding van Berkhout had de naam uiterst bescheiden te zijn: iemand die zich bewust was van haar achtergrond, maar zich daar niet op liet voorstaan. Haar vermogen liet zij grotendeels na aan haar stichtingen en aan het daar werkzame personeel. Het jaar 1882 wordt nog steeds beschouwd als het officiële begin van de zorg voor epileptici in Nederland, die tegenwoordig wordt voortgezet door de Stichting Epilepsie Instellingen Nederland, onder de naam SEIN.